De late Middeleeuwen

De late Middeleeuwen 1200-1500

De bevolking was sterk gegroeid en overal waren stukken bos en moeras ontgonnen om nieuwe akkers aan te leggen. Alle inwoners waren christenen en er stond in ieder dorp wel een kerkje. Die dorpen waren heel klein, en de meeste inwoners waren boeren, net als in de prehistorie. Hier en daar lag een piepkleine stad, zoals Maastricht, Nijmegen, Utrecht en Deventer.

Het Heilige Roomse Rijk bleef geen politieke eenheid. Lokale leenmannen, officieel de vertegenwoordigers van de keizer, vormden hun graafschappen en hertogdommen om tot kleine privé-vorstendommen, en hadden alleen nog maar de naam van de keizer. De vele lokale leenmannen hielden zich vooral bezig met het vergroten van hun macht door land van hun buren te veroveren. Grote delen van de Lage Landen werden bestuurd door elkaar onderling bestrijdende vorsten zoals de hertog van Gelre, de hertog van Brabant en de bisschop van Utrecht. De bisschop van Utrecht had de meeste macht. Ook de bisschoppen van Luik en Keulen mengden zich vaak met hun legers in de strijd. Geleidelijk kwam aan de kust het graafschap Holland op. Friesland en Groningen werden geregeerd door de lagere adel.

Na een paar eeuwen raakte de bisschop van Utrecht zijn macht kwijt aan de graven van Holland en de hertogen van Gelre. Die zouden later op hun beurt hun macht afstaan aan de steden die na 1200 overal ontstonden en alsmaar rijker en groter werden. In afgelegen streken zoals Friesland, Drenthe en Zeeland lagen weinig of geen steden.

Dijken beschermden het lage deel van het land tegen overstromingen door de zee en de grote rivieren. Je kunt zeggen dat ons land zijn vorm voor een groot deel in de Late Middeleeuwen heeft gekregen.