De vroege Middeleeuwen
De vroege middeleeuwen 900-1200
Na de volksverhuizingen van het Romeinse rijk in West-Europa (het Oost-Romeinse Rijk bleef nog eeuwenlang bestaan), was het gebied in drie delen verdeeld. De Friezen woonden langs de kusten, de Saksen in het oosten en de Franken in het zuiden (huidige Belgiƫ en Brabant). De grensstad van de Franken was lang Nijmegen. De Franken breidden hun grondgebied naar het zuiden, noorden en oosten uit en versloegen de andere volken. Onder Karel de Grote beheerste het Frankische rijk rond 800 een groot deel van Europa waaronder het huidige Duitsland en Noord-Italiƫ. In deze tijd werden na de Franken ook de Friezen en Saksen tot het christendom bekeerd, vooral door rondtrekkende predikers, vaak Ierse of Engelse monniken. Door de grote omvang van het rijk was Karel de Grote genoodzaakt om het land te laten besturen door leenmannen die aan hem verantwoording schuldig waren. Geleidelijk aan werd de functie van leenman erfelijk en ontwikkelde het systeem zich tot een leenstelsel dat tot aan de Nieuwe Tijd Europa beheerste. Het noorden werd bestuurd door de Duitse keizer, die het Heilige Roomse Rijk aanstuurde.
De machthebbers in de Nederlanden waren leenmannen van buitenlandse vorsten, maar zij trokken zich weinig aan van wat de Duitsers of Fransen wilden. In de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden bestonden kleinere bestuurlijke eenheden; de Graafschappen, Hertogdommen en een Bisdom (Utrecht). Deze maakten onderling veel ruzie en probeerden voortdurend stukjes land van elkaar te veroveren om hun macht uit te breiden. Er werd veel gevochten.
In de Middeleeuwen was er een duidelijke standenmaatschappij:
- Duitse keizer / Heer
- Hoge adel: Graven en Hertogen Hoge geestelijkheid: Bisschoppen
- Lage adel en geestelijkheid: regionale en lokale macht
- Boeren
- Zwervers en bedelaars
Jongens van adel konden ridder worden. Een jongen die ridder wilde worden begon als schildknaap op tien jarige leeftijd. Hij leerde vechten en kreeg, als alles goed ging, later de ridderslag en werd zo ridder. Een van de taken die hij diende uit te voeren was bijvoorbeeld het beschermen van de rechten van de kerk.