Midden Steentijd (Mesolithicum)

Midden steentijd (Mesolithicum) 8800-5000 v. Chr.

 

Ongeveer 10.000 jaar geleden kwam er een einde aan de laatste ijstijd. Het werd geleidelijk warmer, de ijskappen smolten af en de zeespiegel steeg. Het leefgebied van de jager-verzamelaars werd steeds kleiner, doordat de kustlijn iedere week twee meter opschoof. Door het stijgende water begonnen de jagers steeds meer te leven van vissen.

Ook de omgeving veranderde, net als de planten en dieren waar ze van leefden. De toendra’s werden naaldbossen. De rendierkuddes trokken naar het noorden, en maakten plaats voor andere dieren. Sommige jagers trokken met de rendieren mee, maar de meeste bleven en pasten zich aan. Ze leerden jagen op ander wild, en gingen andere planten eten.

Toen het klimaat nog warmer werd, gingen de jagers leven aan de rand van uitgestrekte, dichte loofbossen, dichtbij meren of beken. In de bossen was allerlei eten te vinden , dat de mensen verzamelden. Er zijn veel opgravingen gevonden van deze jagers, waardoor we er veel vanaf weten. Ze maakte veel kleine werktuigen van vuursteen, been en hout. Ze joegen met pijl en boog op vogels, beren, herten en bevers. Ze peddelden in kano’s om te jagen op vogels, te vissen of te reizen. In deze periode is de oudste kano gevonden. Ze verbleven vaak langere tijd op één plek, en leefden in hutten of tenten. Religieuze gebruiken kwamen steeds vaker naar voren. Ze begroeven bijvoorbeeld de doden op de plek waar ze verbleven.